Gepubliceerd op 14-03-2021

Uganda

betekenis & definitie

Boeganda, Negerrijk in Aequatoriaal Oost-Afrika, grenst ten n. en w. aan het rijk Unjoro en het Kodsjameer, ten o. aan Ussaga, ten z. aan het Victoria-Nyanza en het rijk Karagwe (Duitsch-Oost-Afrika), beslaat een oppervlakte van ongeveer 13.300 km.2 en heeft (volgens Stuhlmann) een bevolking van 300 ä 500.000 zielen. Het vormt met de noord- en oostwaarts gelegen gebieden het westelijk gedeelte van Engelsch-Oost-Afrika in ruimeren zin, bekend als Uganda-Protectoraat, 150.000 (volgens anderen 207.000 km.2) groot en 1 mill. (volgens anderen bijna 4 mill.) inw.; het omvat de streken tusschen den 5den noorderbreedtegraad, het meer Rudolf, de Oostprovincie van Britsch-Oost-Afrika Protectoraat, het Victoria-Nyanza, Duitsch-Oost-Afrika en den Kongostaat; het is verdeeld in 5 provinciën: de Centraalprovincie in het z.o., de Rudolfprovincie in het n.o., de Nijlprovincie in het n.w., de Westprovincie in het z.w., en de Ugandaprovineie, welke ongeveer het rijk U. omvat.

Het gedeelte dat vroeger Oostprovincie heette, is in 1902 onder den naam van de prov. Kisumu bij het Britsch-OostAfrika Protectoraat gevoegd. Zetel van het britsche gouvernement is Ent ebbe (Ntebi, Port-Alice), aan het Victoria-Nyanza, in de Ugandaprovineie. Het klimaat van het rijkU. is, in weerwil van de groote vochtigheid, tamelijk gezond; malaria komt wel voor, doch bij uitzondering. Regen valt er het geheele jaar, vooral echter in Maart, April, Mei, Sept. Nov. en Dee. (jaarlijks 1270 millim.); gemiddelde jaartemperatuur 21,4° C.; slechts zelden is de hitte buitengewoon groot (tot dusver waargenomen maximum 34.5° C.); ’s nachts daalt de temperatuur dikwijls tot 12° C.; in het algemeen heerseht er een, door zijn gelijkmatigheid verslappende warmte van 20 tot 22° C. Het land is een golvend heuvelland, met gras begroeid, hier en daar met wouden bedekt, terwijl papyrus-moerassen de laagst gelegen deelen vullen; het n. en o. heeft een steppenkarakter. Hoofdrivieren: Kivira (Somerset- of Vietoria-Nijl), de afvoerrivier van het Victoria-Nyanza, de Katonga, die uit Unjoro komt en oostwaarts stroomt; in het uiterste zuiden de Kagera, de hoofdbron van den Nijl, en dicht bij de grens van Karagwe in het meer vallend. Het voornaamste cultuurgewas van U. is de banaan, verder wordt er o. a. koffie verbouwd, die hier ook in het wild groeit. De dichte, door lianen omstrengelde oerwouden bestaan uit hoogstammige Rubiaeeeën, reusachtige Mpaffoeboomen (Canarium) en slanke Raphia- en Phoenixpalmen. Luipaarden, groote en dwerg-antilopen leven in U. nog in het wild, de olifant wordt er niet meer aangetroffen, tenminste niet in de omgeving der meer bevolkte streken. De bewoners van U., de Waganda, behoor en tot den stam der Bantoes, doch hebben zich sterk vermengd met Wahoema, een stam uit het noordoosten. Daardoor vertoonen zij niet meer het zuivere Negertype; tatouage, doorboring der lippen, uitslaan der tanden en besnijdenis zijn bij hen in onbruik geraakt. Hun taal daarentegen is een zuiver Bantoedialect gebleven. In den strijd bedienen zij zich het meest van stoot- en werplansen; pijl en boog zijn niet bij hen in gebruik. Op versierselen stellen zij weinig prijs. Zij bewonen tamelijk ruime, en goed zindelijk gehouden bijenkorfvormige hutten. De Waganda’s zijn nijvere en bekwame landbouwers, koene jagers, uitstekende schippers en scheepsbouwers; zij hebben veel kunstsmaak en maken fraai aardewerk, vlechtwerk enz. Het christendom heeft zich met verrassende snelheid onder hen verbreid, terwijl zij voor den Islam vrijwel ontoegankelijk zijn gebleven. De meeste grond is in handen van den landadel (Bataka); de boeren (Bakopi) moeten allerlei heerendiensten verrichten en hooge belastingen opbrengen. Slavernij bestaat er nog, doch in zachten vorm. Hoofdstad (zetel van den koning) is Mengo, vroeger Ruboga. U., wel de parel van Oost-Afrika genoemd, heeft voor de wereldmarkt geenerlei beteekenis. Men verwacht, dat de Mombas-Ugandaspoorweg, welke bij Port-Florence het VictoriaNyanzameer bereikt, den handel zal doen opleven. Van de oude geschiedenis van U. is zoo goed als niets bekend. Voor 3 a 500 jaar daagde uit het n.o. een Gallastam, de Wahoema, op, die de bewoners van U. aan zich onderwierp. Onder koning Sunna II (1836—60) kwamen de eerste Arabieren in het land. Onder de regeering van Mtesa (1860—84), een wreed, doch zeer intelligent vorst, bezochten de eerste Europeanen deze streken, Speke en Grant in 1862, Stanley in 1875, Emin Pacha in 1876, enz. De protest, zending begon hier in 1877 haar arbeid, de kath. in 1879; weldra was een groot deel der bevolking tot het Christendom overgegaan en braken er ook hoogloopende geloofsverschillen uit, die den koning aanleiding gaven, den zendingsarbeid tegen te werken. Zijn zoon, Mwanga, liet in 1885 den eng. bisschop Hannington vermoorden en onder zijn christelijke onderdanen van alle gezindten een verschrikkelijk bloedbad aanrichten. Hij werd in 1888 uit het land gejaagd, vond een toevlucht bij de kath. zendelingen in Ukumbi en liet zich toen doopen. Intusschen maakten in U. de Mohammedanen van de algemeene verwarring gebruik, om te trachten de macht in handen te krijgen. De christelijke Waganda riepen in 1889 Mwanga terug; deze behaalde 5 Oct. van dat jaar een overwinning op de Mohammedanen, welke werden aangevoerd door zijn broeder Kalema. Zich niet in staat achtende om zich op den duur te handhaven, riep Mwanga de hulp der Engelschen in; deze herstelden Mwanga op den troon (1892) en dwongen hem het land onder engelsche bescherming te stellen.

Literatuur: Ashe, Two Icings of F. (Lond. 1889), Luigard, The story of the Uganda Frotectorate (2 dln., ald. 1902), Austin, With Macdonald in IJ. (ald. 1903).