Werkwoorden vervoegen
verbaliseren
Tegenwoordige tijd verbaliseren
Ik verbaliseer
Jij verbaliseert
verbaliseer jij?
U verbaliseert
Hij/Zij/Het verbaliseert
Wij verbaliseren
Jullie verbaliseren
Zij verbaliseren
Verleden tijd van verbaliseren
Ik verbaliseerde
Jij/U verbaliseerde
Hij/Zij/Het verbaliseerde
Wij verbaliseerden
Jullie verbaliseerden
Zij verbaliseerden
Voltooid deelwoord van verbaliseren
geverbaliseerd
Tegenwoordig deelwoord van verbaliseren
verbaliserend