Werkwoorden vervoegen
smoken
Tegenwoordige tijd smoken
Ik smook
Jij smookt
smook jij?
U smookt
Hij/Zij/Het smookt
Wij smoken
Jullie smoken
Zij smoken
Verleden tijd van smoken
Ik smookte
Jij/U smookte
Hij/Zij/Het smookte
Wij smookten
Jullie smookten
Zij smookten
Voltooid deelwoord van smoken
gesmookt
Tegenwoordig deelwoord van smoken
smokend