Werkwoorden vervoegen
inkapselen
Tegenwoordige tijd inkapselen
Ik kapsel in
Jij kapselt in
kapsel jij in?
U kapselt in
Hij/Zij/Het kapselt in
Wij kapselen in
Jullie kapselen in
Zij kapselen in
Verleden tijd van inkapselen
Ik kapselde in
Jij/U kapselde in
Hij/Zij/Het kapselde in
Wij kapselden in
Jullie kapselden in
Zij kapselden in
Voltooid deelwoord van inkapselen
ingekapseld
Tegenwoordig deelwoord van inkapselen
inkapselend