Werkwoorden vervoegen
erupteren
Tegenwoordige tijd erupteren
Ik erupteer
Jij erupteert
erupteer jij?
U erupteert
Hij/Zij/Het erupteert
Wij erupteren
Jullie erupteren
Zij erupteren
Verleden tijd van erupteren
Ik erupteerde
Jij/U erupteerde
Hij/Zij/Het erupteerde
Wij erupteerden
Jullie erupteerden
Zij erupteerden
Voltooid deelwoord van erupteren
geërupteerd
Tegenwoordig deelwoord van erupteren
erupterend