Werkwoorden vervoegen
aanleunen
Tegenwoordige tijd aanleunen
Ik leun aan
Jij leunt aan
leun jij aan?
U leunt aan
Hij/Zij/Het leunt aan
Wij leunen aan
Jullie leunen aan
Zij leunen aan
Verleden tijd van aanleunen
Ik leunde aan
Jij/U leunde aan
Hij/Zij/Het leunde aan
Wij leunden aan
Jullie leunden aan
Zij leunden aan
Voltooid deelwoord van aanleunen
aangeleund
Tegenwoordig deelwoord van aanleunen
aanleunend