Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

Saraceen

betekenis & definitie

Saraceen [muzelman]. Dat dit woord niet voorkomt in de Oosterlingen van prof. Dozy en, hoewel het ook aan de Spanjaarden en Portugezen bekend is, evenmin in zijn Glossaire des mots espagnols et portugais dérives de l’Arabe, kan nauwelijks daaraan worden toegeschreven dat het vergeten is. Ik vermoed dat hij het als een eigennaam van onzekere afkomst beschouwde, waarvan alleen bekend is dat hij via de Grieken en Romeinen tot ons is gekomen. Onder de verschillende afleidingen van het woord, die men heeft voorgesteld en kan nalezen bij Pococke, Specimen Historiae Arabum, ed. White, p. 33, en in Gibbons Decline and Fall of the Roman Empire, in een noot op hoofdstuk I, is er één die bij de eerste oogopslag grote waarschijnlijkheid heeft: deze namelijk, dat Saracenen, het Griekse Sarakènoi, afstamt van het Arabische Sjarq ‘het oosten’, dus overeenkomt met Sjarqioena ‘oosterlingen’, en staat tegenover Maghrebioena ‘westerlingen’ (Magrebynen), zoals de latere Arabieren de Mauretaniërs noemden. Men denke daarbij dan ook aan de naam Bené Qèdem ‘zonen van het oosten’, in het Oude Testament aan de Arabische stammen ten oosten van Syrië en Palestina gegeven. De vorm biedt hoegenaamd geen probleem, want de sjîn gaat in het Grieks vanzelf in sigma (onze s) over en aan de lange i beantwoordt in het Grieks de èta.

Er bestaan echter tegen deze afleiding twee bezwaren. De Arabieren konden zichzelf niet goed oosterlingen noemen, en hoe kan men zich voorstellen dat de Grieken, die hen zeer natuurlijk zo noemden, dit deden met een aan de Arabieren zelf ontleende naam. Het is vooral dit bezwaar dat mij doet twijfelen.

Het andere is van minder gewicht. Zij bestaat daarin, dat bij Ptolemaeus, Geographia, V, 17, §6, Sarakènè als een landschap van Arabia Petraea, en VI, 7, §21, Sarakènoi als een stam in Arabia Felix voorkomen. Hieruit maakt men op dat Saracenen oorspronkelijk de eigennaam was van een klein deel van het Arabische volk, die later, waarom blijkt niet, bij de Grieken de algemene naam van het gehele volk is geworden. Aan analoge voorbeelden ontbreekt het niet. De naam van de stam Tai is bij de Syriërs de naam van alle Arabieren geworden (Tajôjé); bij de Fransen werd de naam van de Alamanen de algemene naam van alle Duitsers (Allemands); wij Nederlanders zelf worden in den vreemde naar een deel van ons volk algemeen Hollanders genoemd. Maar daaruit volgt volstrekt niet met enige zekerheid, dat de naam Saracenen, zoals Ptolemaeus terecht van een kleine bevolking aldus geheten in Arabië gewaagt, oorspronkelijk alleen aan die kleine stam toekomt, en daar men, wat de landen van het Oosten betreft, bij de oude geografen op velerlei verwarring en misverstand kan rekenen, mis ik zelfs de overtuiging dat werkelijk Saracenen ooit de naam van een bijzondere stam is geweest. Indien dus slechts een aannemelijke reden kon worden opgegeven, waarom de Grieken een oosters volk noemden met een woord dat in zijn eigen taal ‘oosterlingen’ betekent, zou ik aan de afleiding van sjarq de voorkeur blijven geven.