(Fr.: roche bitumineuse; Du.: bituminöses Gestein; Eng.: bituminous rock), term vooral gebruikt voor gesteente dat een bepaald gehalte aan kerogeen (de zware bitumineuze koolwaterstoffen met een grote molecuulmassa) bevat. Bij een hoger gehalte aan kerogeen spreekt men van olieleisteen, beter bekend onder de naam oil shale.
Deze gesteenten kunnen zowel leistenen, kalkstenen als mergels zijn en geven bij pyrolyse olie en gas af. Olieleistenen zijn echter geen met olie geïmpregneerde leistenen en verschillen hierin duidelijk van het teerzand, zoals dat van Alberta (Canada), dat koolwaterstoffen in vloeibare maar zeer viskeuze toestand bevat en dat met bestaande technieken ontgonnen kan worden. Oil shales ontstaan waarschijnlijk op analoge wijze als het moedergesteente van aardolie, maar zouden op een zoet-waterfacies wijzen, en komen voor in verschillende landen (o.a. Zweden, Australië, Frankrijk, Sovjet-Unie). De belangrijkste voorraden vindt men in de Verenigde Staten, nl. de Eocene afzettingen van Utah, Wyoming en Colorado. Deze laatste reserves bevatten naar schatting 30 miljard ton olie. De wereldreserve van olie in oil shales is groter dan die in de bekende aardolievindplaatsen. Oil shale wordt, op kleine schaal en zeer lokaal, na verpulvering gebruikt als warmtebron. De exploitatie waarbij grote hoeveelheden gesteenten verwerkt moeten worden en evenveel afval geproduceerd wordt, blijkt nog niet uitvoerbaar. Met de stijgende prijzen van energie en aardolie blijven de oil shales een zeer belangrijke potentiële olie- en gasbron hetgeen de intensieve ‘research and development’-programma’s (o.a. in de Verenigde Staten) ten volle verantwoordt.