of ⍺-ijzer, een van de kristalmodificaties van ijzer. IJzer vertoont allotropie en komt voor in drie verschillende kristalmodifïcaties, aangeduid als ⍺-, γ- en δ-ijzer, elk voorkomend in een bepaald temperatuurgebied. Bij de atmosferische druk is, van zeer lage temperatuur tot 906°C, ⍺-ijzer de stabiele modificatie met een kubisch midbloks bezette kristalstructuur; afmeting van de elementaire cel 0,286 nm bij 20°C; de oplosbaarheid voor koolstof is zeer gering: 0,02% bij een temperatuur van 720°C.
Zuiver ⍺-ijzer eventueel gelegeerd met koolstof of andere elementen, wordt in de metaalkunde ferriet genoemd en is in het microscopische structuurbeeld te onderscheiden van andere bestanddelen; het is ferromagnetisch tot 768°C, de zgn. curietemperatuur.
Vroeger dacht men dat boven 768...906°C een andere modificatie ontstond die β-ijzer werd genoemd.