Technische encyclopedie

Winkler Prins (1975)

Gepubliceerd op 27-11-2024

AFVALSTOFFEN

betekenis & definitie

(Fr.: déchets; Du.: Abfälle; Eng.: wastes), in biologische zin: uitscheidings- en afbraakprodukten van plantaardig, dierlijk en menselijk leven; in huishoudelijk-maatschappelijke zin: stoffen, die geen functie of gebruikswaarde (meer) hebben en waarvan de enkeling of de gemeenschap zich noodzakelijkerwijs moet ontdoen, zich wenst te ontdoen, of heeft ontdaan.

Biologisch afval

Verreweg de grootste hoeveelheid biologische afvalstoffen ontstaat in de natuur als onderdeel van de biologische levensprocessen van planten en dieren. Ook het menselijk organisme moet om te kunnen functioneren afvalstoffen afgeven. Voor de instandhouding van menselijke en dierlijke levensgemeenschappen dienen de afvalstoffen voortdurend daaruit te worden afgevoerd (zie Afvalverwijdering).

Elk biologisch levensproces gaat gepaard met opbouw- en afbraakprocessen. De voor de opbouwprocessen noodzakelijke energie en grondstoffen worden primair door de natuur geleverd in de vorm van zonlicht en zonnewarmte, water en lucht, die te zamen plantaardig en dierlijk leven mogelijk maken. Op hun beurt leveren planten en dieren de noodzakelijke voedingsstoffen voor de mens.

Evenals de biosfeer in staat is de benodigde opbouwstoffen voor alle levensprocessen te leveren, kunnen in beginsel ook de hiervan afkomstige afvalstoffen weer in de natuurlijke kringloop worden opgenomen. Naarmate menselijke en dierlijke levensgemeenschappen groter worden ontstaat er een teveel aan afvalstoffen in een beperkt gebied: de biosfeer ter plaatse is niet in staat de afvalstoffen in dezelfde mate verder af te breken en op te nemen als waarin ze ontstaan. Evenals de voor instandhouding van de levensgemeenschap benodigde opbouwstoffen (o.a. voedingsmiddelen, drinkwater) van elders moeten worden aangevoerd, zullen ook de afvalstoffen (faeces, urine) moeten worden afgevoerd. Gebeurt dit niet of in onvoldoende mate, dan kunnen de afvalstoffen dezelfde levensgemeenschap schade en hinder berokkenen, terwijl ze tevens een potentieel gevaar vormen voor het ontstaan en de verspreiding van ziekten.

Menselijke faeces en urine werden, voordat de riolering zijn intrede deed, in tonnen afgevoerd en samen met huishoudelijke afvalstoffen en dierlijke mest, gebruikt als meststof op het land. Sinds de invoering van het watercloset en de riolering vindt de afvoer plaats door middel van spoelwater, als regel te zamen met overig huishoudelijk afvalwater en regenwater.

Aanvankelijk loosde de riolering direct op oppervlaktewater. Door tussenschakeling van een septictank, waarin door een gistingsproces een groot deel van de in het afvalwater aanwezige organische stof wordt afgebroken, werd een verbetering bereikt in de kwaliteit van het te lozen water. In Nederland worden in toenemende mate de rioleringen van de afzonderlijke woningen en van andere inrichtingen aangesloten op openbare rioleringstelsels, die aansluiting geven op rioolwaterzuiveringsinrichtingen (zie Afvalwater). Het streven is erop gericht om in 1985 een nagenoeg totale zuivering te bereiken van al het huishoudelijk afvalwater in Nederland.

Dierlijke afvalstoffen komen in grote hoeveelheden vrij bij de zgn. dierveredelingsbedrijven (bio-industrie). Onderscheid kan gemaakt worden tussen drijfmest en vaste mest. Drijfmest noemt men de mest die met behulp van spoelwater uit de dierverblijven wordt afgevoerd; als regel gebeurt dit met varkensmest.

Runder- en kalvermest worden meestal te zamen met stro als vaste mest afgevoerd. Gebruik van deze afvalstoffen als meststof wordt bemoeilijkt doordat als gevolg van de sterke concentratie van bedrijven in bepaalde gebieden teveel mest op één plaats vrijkomt. Indien toepassing als meststof niet mogelijk is, kan de vaste mest worden verwerkt samen met andere categorieën vaste afvalstoffen.

Vloeibare mest kan worden gezuiverd in een biologische zuiveringsinstallatie (biologische zuivering). Veelal wordt hierbij een zgn. oxidatiesloot toegepast.

Het biologisch gezuiverde afvalwater bevat nog relatief grote hoeveelheden stikstof en fosfaat (nutriënten) waarvan lozing op oppervlaktewater ongewenst kan zijn in verband met algvorming (eutrofiëring). Deze kunnen uit het afvalwater worden verwijderd door een chemische nabehandeling die wel wordt aangeduid met ‘derde trapszuivering’. Voorts zie Afvalwater.

Niet-biologisch afval

Overal waar de mens leeft en werkt, produceert hij eveneens de zgn. niet-biologische afvalstoffen; er is geen beroepsuitoefening en geen produktieproces denkbaar of er komen afvalstoffen bij vrij. Vrijwel alle produkten en goederen hebben een eindige levensduur en worden na kortere of langere tijd afvalstof. Afhankelijk van de aard en de herkomst kunnen verschillende categorieën afvalstoffen worden onderscheiden.

Stedelijk afval.

Hieronder wordt verstaan het huishoudelijk afval uit woningen en het afval uit winkels, kantoren, dienstverlenende bedrijven en instellingen; daarnaast ook markt- en straatafval, tuinafval enz. Dit zijn de afvalstoffen zoals zij normaal door de reinigingsdiensten worden ingezameld. De hoeveelheid hiervan bedroeg in 1970 ca. 3.500.000 t, bij een inwonertal van ca. 13 miljoen.

Industrieel afval, met het karakter van stedelijk afval. Deze categorie bestaat voornamelijk uit soortelijk lichte afvalstoffen, zoals verpakkingsmateriaal, papier, kunststoffen en allerlei eind- en restprodukten, afkomstig van verschillende industriële processen. Aangenomen kan worden dat deze hoeveelheid in 1970 ca. 800.000 t bedroeg.

Agrarisch afval.

De hoeveelheid afvalstoffen afkomstig van land- en tuinbouwbedrijven en veilingen, bedroeg in 1970 ca. 120.000 t, omgerekend op ca. 50% droge stof (stortbare toestand); de helft bestaat uit tuinvuil en de andere helft uit veilingafval.

Afvalstoffen uit de bio-industrie, waaronder te verstaan het afval van fokkerijen en slachterijen (o.a. overmatige meststoffen), voor zover het geen destructiemateriaal betreft. De hoeveelheid organische meststoffen uit de bio-industrie bedroeg in 1970 ca. 1.500.000 t, in de oorspronkelijke toestand; omgerekend op 50% droge stof bedraagt deze hoeveelheid ruim 500.000 t per jaar. Deze omrekening heeft ten doel aan te geven dat bij 50% droge stof (of iets minder) het slib, afkomstig van deze industrie, als een vaste afvalstof kan worden aangemerkt die met de overige vaste afvalstoffen kan worden verwijderd.

Slib van zuiveringsinstallaties van huishoudelijk en daarmee vergelijkbaar industrieel afvalwater. De hoeveelheid slib. afkomstig uit zuiveringsinstallaties voor huishoudelijk afvalwater, bedroeg in 1970 200.000 t (omgerekend op 50% droge stof). Ca. 35% van de gemeenten beschikte in 1970 over één of meer zuiveringsinstallaties. Bij gemeenten met een inwonertal boven de 100.000 was dit percentage 75%. Een deel van het slib vindt thans nog een bestemming in plantsoenen enz.; een ander deel wordt afgevoerd naar zgn. baggerbergplaatsen. Naarmate het aantal en de grootte der rioolwaterzuiveringsbedrijven toeneemt, zal het steeds moeilijker zijn aan het slib een positieve bestemming te geven en zal het als afvalstof moeten worden verwijderd.

Bouw- en sloopafval, zowel uit stedelijke gebieden als uit industrie. Deze afvalstoffen bestaan voornamelijk uit puin, grond, zware afvalstoffen uit de industrie en afval afkomstig van saneringen van stadswijken, reconstructies enz. Naar een voorlopige schatting is de gewichtshoeveelheid gelijk aan die van de stedelijke afvalstoffen.

Moeilijk verwerkbare afvalstoffen uit de chemische- en petrochemische industrie, laboratoria, onderzoekinstellingen, alsmede van bedrijven die voor hun procesvoering of fabricage gebruik maken van chemicaliën, olieprodukten, verfstoffen, schoonmaakmiddelen, dompelbaden enz. De afvalstoffen behorende tot deze categorie zijn in veel gevallen vloeibaar of halfvast. De hoeveelheid hiervan werd in 1970 gesteld op ca. 50.000...80.000 t per jaar exclusief de afvaloliën, die eveneens tot deze categorie kunnen worden gerekend. In deze hoeveelheid is geen rekening gehouden met industrieel afvalwater of proceswater, dat wegens het anorganische karakter niet in biologische zuiveringsinstallaties kan worden verwerkt.

Afgedankte auto’s.

Het aantal afgedankte auto’s bedroeg in 1970 ca. 200.000 per jaar. Verwacht wordt dat dit aantal zal stijgen tot 470.000 per jaar in het jaar 1980.

Diverse overige categorieën.

Hiertoe kunnen worden gerekend enkele bijzondere categorieën zoals kernenergieafval, destructiemateriaal, alsmede afvalstoffen, waarvoor vanwege de direct gevaar opleverende eigenschappen een geheel afzonderlijke behandeling noodzakelijk is. In Nederland is de verwijdering van deze categorieën afvalstoffen reeds wettelijk geregeld. Een bijzondere categorie wordt ook gevormd door afvalstoffen uit ziekenhuizen en verpleegtehuizen. Deze kunnen ook als mogelijk besmet worden beschouwd en het is te verwachten dat deze, naast de andere genoemde categorieën, ook aan een aparte behandeling zullen moeten worden onderworpen.

Een kenmerk van zowel biologische als niet-biologische afvalstoffen is veelal dat ze ter plaatse waar zij ontstaan overbodig of ongewenst zijn, doordat ze hun oorspronkelijke functie of gebruikswaarde verloren hebben. In het economisch verkeer is hun waarde nihil of negatief, d.w.z. als regel moet men kosten maken om zich van de afvalstoffen te ontdoen; in enkele gevallen wordt er een gering bedrag voor betaald of worden ze voor niets afgehaald. Voor veel gebruiksgoederen geldt dat het moment waarop ze afvalstof worden in hoofdzaak bepaald wordt door de gebruiker of bezitter en op grond van een subjectief waardeoordeel. Voorbeeld: op het moment waarop iemand nieuw meubilair aanschaft is de gebruikswaarde van het oude meubilair voor hem nihil geworden en wil hij er als regel afstand van doen; hij probeert het voor een gering bedrag te verkopen en indien hij daarin niet slaagt, kost het geld om het door de gemeentereiniging te laten weghalen.

Het ontstaan van afvalstoffen hangt rechtstreeks samen met het menselijk handelen in de ruimste zin.

De hoeveelheid en de aard der afvalstoffen wordt bepaald door factoren als: middelen van bestaan; stand der techniek; algemeen welvaarts- en ontwikkelingspeil; specifieke leef- en consumptiegewoonten; verplaatsingswijze en verplaatsingspatroon (handelsverkeer, forensisme, recreatie).

< >