Synoniem van winkel

winkel - gebouw of deel van een gebouw waar produkten worden verkocht. Synoniemen: winkelbedrijf, zaak, nering, kleinhandelsonderneming (formele stijl) en kleinhandel (term uit de economie); in België commerce. Een bazaar is een grote winkel waar men veelsoortige artikelen verkoopt, vaak tegen eenheidsprijzen. Modieus en klein is de boetiek, die vooral op jongeren is afgestemd. De klant bedient zichzelf in een zelfbedieningswinkel. Hieronder valt het warenhuis, dit is groot en heeft veel afdelingen voor verschillende artikelen; voorts de supermarkt (hier vooral levensmiddelen); de Belgen noemen een supermarkt een hypermarkt. Een grote, eenvoudig ingerichte supermarkt met een breed assortiment en lage prijzen is een verbruikersmarkt. Ook de discount is sober ingericht; het assortiment en de service zijn beperkt. Synoniemen: discountzaak, cash-en-carry, cash-en-carry-bedrijf, cash-en-carryzaak. Boeken en platen en dergelijke kun je al rondlopend rustig uitzoeken in een inloopzaak of inloopwinkel. De winkel van een antiquaar noemt men antikwariaat. Een vliegende winkel blijft korter dan drie maanden bestaan en is daarom belastingvrij. Chocoladeartikelen koopt men in een chocolaterie, suikerwerk in een confiserie, wollen goederen in een bonnetterie, Indische waren in een toko, geschenkartikelen in een kadotheek, papierwaren in een papeterie, reukwaters in een parfumerie, vlees in een slagerij of slagerswinkel, alcoholische dranken in een slijterij. Op een vliegveld of schip zijn de goederen in een tax-free shop vrij van belasting. Op het woord handel volgt een specificerende bepaling die het soort handelswaar aangeeft: 'handel in kantoorbehoeften'.

Zie: bedrijf.

winkel - zelfstandig naamwoord
uitspraak: win-kel

1. gebouw waar je dingen kunt kopen
♢ ze hebben een groentewinkel
1. in de winkel staan
[klanten helpen in de winkel]

Zelfstandig naamwoord: win-kel
de winkel
de winkels
het winkeltje

Synoniemen
shop