Synoniem van treuzelen

treuzelen - nog wat wachten met de uitvoering van iets, tot ergernis van anderen. Bij treuzelen kan het voorzetsel 'met' staan, net als bij dralen; dat laatste wordt alleen in de onbepaalde wijs gebruikt. Andere synoniemen: dreutelen, talmen (formeel), semmelen (België) en frutselen (idem). In informele taal gebruik je teuten, zonder voorzetselbepaling. De voorzetselbepaling is daarentegen verplicht bij traineren met.

Zie: aarzelen; luieren; toeven; wachten.

Zijn tijd slecht besteden of met zijn werk niet vorderen. Het eerste ge¬deelte dezer bepaling slaat op beuzelen, het tweede gedeelte op de drie laatste woorden, terwijl in futselen zoowel het begrip ligt van zich bezig houden met een nietigheid, als dat van zeer traag, niet doortastend, arbeiden. Wie beuzelt verspilt zijn tijd (of zijne woorden: beuzelpraat) aan nietigheden; wie talmt, treuzelt en sukkelt, houdt zich wel bezig met degelijke werk¬zaamheid, maar schiet er niet mee op. De talmer stelt uit, de treuzelaar maakt geen spoed, de sukkelaar wil wel, maar kan niet. Hij talmde lang eer hij begon, en treuzelde vervolgens zoodanig, dat ik hem voor een rechten sukkelaar zou gehouden hebben, als ik hem niet beter gekend had.

treuzelen - regelmatig werkwoord
uitspraak: treu-ze-len

1. iets langzaam doen wat ook wel sneller kan
♢ ze loopt altijd erg te treuzelen bij de afwas

Regelmatig werkwoord: treu-ze-len
ik treuzel
jij/u treuzelt
hij/zij treuzelt
wij/zij/jullie treuzelen
ik/jij/u/hij/zij treuzelde
wij/zij/jullie treuzelden
hij heeft getreuzeld
treuzelend, treuzelende

Synoniemen
dralen, talmen, teuten

Tegenstellingen
opschieten, voortmaken