Ergens onpasselijk van worden
‘Onpasselijk’, gevormd van de adverbiale uitdrukking: te onpas. Er verschijnt dus iets dat niet van pas komt, men krijgt nl. het gevoel om te braken, over te geven. De uitdrukking geldt, wanneer we iets ergs zien of ruiken, of wanneer we geregeld over bepaalde zaken worden lastiggevallen