‘Boezem’ komt van: buigen, boog. De g is uitgevallen. In de verwantschap van ‘boezem’ met ‘boog’ ligt de verklaring van het feit, dat al wat boezem heet, zich door een ronding, door een gebogen-zijn kenmerkt. Denk aan zeeboezem en aan de boezem als kledingstuk bij de ouden, dat de borst bedekte. In die zin is het op te vatten in de aangehaalde uitdrukking, die weer ontleend is aan de bijbel. Vgl. Ex. 4:6: ‘En de Here zeide verder tot hem (Mozes): Steek nu uwe hand in uwe boezem. En hij stak zijn hand in zijn boezem; daarna trok hij ze uit en ziet, zijn hand was melaats, wit gelijk sneeuw’. De volksmond heeft deze geschiedenis losgelaten en de melaatse hand beschouwd als een zinnebeeld van de zonde en schuld van Mozes. Men bezigt de uitdrukking t.o.v. iemand die aanmerkingen maakt op het gedrag van anderen, doch die zelf niet van gunstig gehalte is