Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

geelvink

betekenis & definitie

(verouderd; destijds in Oost-Indië) inlands politieagent. Zie ook kanarie.

Het spreekt van zelf, dat de taal van den Nederlander groote schakeeringen vertoont. In de sociëteit, aan bitter- en rijsttafel wordt er een heel wat lossere omgangstaal gesproken dan op de officieele bijeenkomsten. Daar ontwikkelt zich een taal doorspekt met allerlei Indische woorden, terwijl aan Nederlandsche woorden een zeer speciale beteekenis wordt gegeven. Een kanarievogel of geelvink is een inlandsch politieagent. (Jac. van Ginneken en H.J. Endepols, De regenboogkleuren van Nederlands taal, 1917)

Geelvinken werden de Bataviase agenten in die dagen genoemd naar de brede kanariegele bies langs de naad van hun broek; ze gingen nog blootvoets. (Johan Fabricius, Hop heisa, in regen en wind, 1964)