Gepubliceerd op 20-07-2020

Ambacht

betekenis & definitie

In ’t Frankisch-Latijn bestond een woord ambactus, dat bode, gezant beteekende. Het was gevormd van een Keltisch voorvoegsel amb = rond, om, terwijl ag de Keltische stam is van gaan (verwant met ak, zie Akker); ambactus wilde dus letterlijk zeggen: iemand, die rondgezonden wordt, die dus met een opdracht belast wordt. Uit dit woord werd in ’t Germ. ambaht in de bet. van dienaar gevormd. In onze taal kwam het vroeg als ambacht voor in den zin van: beroep (ambachtsman), en van rechtsgebied, staande onder een ambachtsheer, vgl. Bergambacht. Ook ambt (bediening) is uit dit ambacht gevormd.

Het Lat. maakt van ambactus (gezant): ambactia, in ’t It. ambasciata en hiervan maakte ’t Fransch ambassade = gezantschap.