pandórae, 2de nv. van Pandōra: van Pandora. - Pandōra (van Gr. pan, alles, dôron, gave: de albegiftigde) was een schoone vrouw, welke door den perfiden oppergod Zeus naar de aarde werd gezonden om het geheele menschdom te straffen voor den door den enkeling Promêtheus (dwz. de voorzichtige; de voorzorgen nemende) bedreven roof van het vuur uit den hemel. Zeus gaf Pandōra een gesloten doos mede, welker inhoud hij voor haar geheim hield en die hij haar waarschuwde niet te openen. In de doos bevonden zich alle ellenden, welke den mensch konden treffen. Zeus werd niet teleurgesteld: dwaselijk opende Pandōra of volgens een andere, voor wie den aard der mannen kent onaannemelijke, lezing haar spoedig gevonden echtgenoot de doos en terstond verspreidden zich alle ramen en kwalen over de aarde. Toen de verschrikte Pandōra de doos haastig sloot, was alleen de hoop nog op den bodem achtergebleven. - Voor de het eerst onder een der van Pandōra afgeleide namen beschreven plant (tegenwoordig Pandorĕa pandorāna V.
St. [C. G. G. J. van Steenis]) werd die naam gekozen, omdat zij op haar eerst ontdekte groeiplaats, het eiland Norfolk (168° O.L.; 29° Z.B.), evenals de doos van Pandōra in de Oudheid, oorzaak was geweest eener zeer onaangename verrassing. Spoedig na het uitkomen der nieuwe bladeren geraakten deze bedekt met een soort witte luis, welke zich weldra over het geheele, ±21 km2 groote eiland verbreidde en aan den plantengroei zoo groote schade toebracht, dat het mislukken der eerste kolonisatiepogingen daaraan werd toe-{p. 421}geschreven. (Vgl. Andrews, Botanist’s Repository, tekst bij plaat 86).