monocóccus (-a, -um), - van Gr. monos, eenig, alleen; kokkos, bes, vrucht, vruchtkluisje: met één vrucht, met één vruchtkluisje.
monodon /
Gepubliceerd op 07-05-2018
betekenis & definitie
monocóccus (-a, -um), - van Gr. monos, eenig, alleen; kokkos, bes, vrucht, vruchtkluisje: met één vrucht, met één vruchtkluisje.
monodon /
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: