Gerardus Hoppen (‘Gerard’) geb. Rotterdam 7 april 1885, overl. aldaar op 30 maart 1959. Woonde en werkte in Rotterdam (tijdelijk Amsterdam ca. 1912-1916), Den Bosch na 1912, terug in Rotterdam in 1926, komend van Laren (N.H.). Leerling van de Akademie v. B.K. te Rotterdam en van de Rijksakademie te Amsterdam (19121916) o.l.v. B. J. W. M. van Hove.
Tekende, etste, doch was hoofdzakelijk beeldhouwer (portretten en figuren). Was lid van de Rotterdamse Kunstenaars Sociëteit en van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers.
Was leraar aan de Akademie v. B.K. te Rotterdam en gaf o.m. les aan G. Batelaan, A. van Bennekum, A. C. Blok, M. de Boer, G. van Brandwijk, A. C. de Bruijn, F. W. M. Fritschy, G. J. Gielen, C. J. van Kralingen, C. Leeflang, H. W. van Meines, A. A. van Meurs, A. B. M. Neger, J. L. P. Petri, B. Pot, E. Resch, A. Slinger, J. Vlasblom.
Mak van Waay; Waller.