wanneer we iemand of iets willen beoordelen, vinden we het makkelijker wanneer we een vergelijking kunnen maken. Hetgeen waarmee je de vergelijking gaat maken, is erg bepalend voor het uiteindelijke oordeel dat we vellen.
Stel je voor:
Je gaat naar het schoolconcert van je jongste dochter. Heel groep 4 en de muziek-juf hebben hun uiterste best gedaan om er een mooie show van te maken. Hoewel alle kinderen enorm schattig en vol trots hun muzikale kunsten vertonen, zitten ze er meer dan eens een toontje naast. Na de mogelijk slechtste performance van de avond is een mollig jongetje aan de beurt om een lied te zingen. Dat klinkt eigenlijk zo slecht nog niet. Misschien is The Voice Kids te hoog gegrepen, maar het is zeker een verademing na alle valse blokfluitsalvo’s.
In dit geval is de slechtste performance van de avond erg bepalend voor het uiteindelijke oordeel dat we vellen. In het voorbeeld valt de beoordeling van het zingende jongetje overdreven positief uit, omdat het optreden voor hem zo slecht was. Bij dit ‘contrast effect’ is het omgekeerde ook mogelijk. In zo’n geval wordt iets of iemand overdreven negatief beoordeeld, na een uiterst positieve voorganger.