Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Email

betekenis & definitie

Email - noemt men de glasachtige oppervlaktebedekking van metalen en steenen voorwerpen. Het meest algemeen zijn de glazuren op steen (zie KERAMIEK) en de emails op ijzeren gebruiksvoorwerpen, en op edele metalen. Het emailleeren van ijzer is in den laatsten tijd uitgegroeid tot een industrie van groote beteekenis, ook in Nederland. De ijzeren voorwerpen worden daarbij eerst zorgvuldig blank geschuurd (langs machinalen weg), en daarna veelal nog met scheikundige middelen gereinigd, teneinde de oppervlakte geschikt te maken voor het opnemen van de emaillaag.

De grondstoffen voor het email voornamelijk kwarts, veldspaat, borax, soda, pijpaarde, potasch, salpeter, menie, en tal van metaaloxyden voor de ldeuring) worden uiterst fijn gemalen, zoonoodig zelfs geslibt, en zorgvuldig gemengd. In het algemeen wordt het ijzer eerst bedekt met een grondemail, bij welks samenstelling in de allereerste plaats gelet wordt op het vermogen om goed aan het metaal te hechten. Ook wordt dit niet geheel volledig gesmolten, doch eenigszins poreus gesinterd gehouden, waardoor meer speling bij de warmte-uitzetting mogelijk wordt en zoodoende het afspringen van het e. wordt verminderd. Op dit grondemail wordt dan eerst de definitieve deklaag aangebracht. Er bestaat evenwel een begrijpelijk streven, door de keuze van emails met uitzettingscoëfficienten zeer nabij die van het metaal, het grondemail te ontgaan. De gewichtsverhouding der verschillende grondstoffen is van groot belang, en meestal fabricagegeheim.

Als voorbeeld moge dienen een wit gietijzer-email volgens den meest bekenden emailspecialiteit Vondraçek, dat is samengesteld uit: 21 gewichtsdeelen borax 46 gewichtsdeelen veldspaat 15 gewichtsdeelen soda 2 gewichtsdeelen salpeter 10 gewichtsdeelen tinoxyde Een zoodanig mengsel wordt óf in deegvorm op het voorwerp gebracht, óf opgestoven op het met gomwater bevochtigde artikel. Zóó voorbereid worden de voorwerpen in moffelovens bij roodgloeihitte ingebrand. De emailgrondstoffen smelten daarbij tot een soort glas tezamen. Loodhoudende emails smelten zeer gemakkelijk, en zijn ook bijzonder elastisch. Zij springen daardoor weinig. Zij kunnen evenwel aan vloeistoffen, vooral bij kookhitte, niet onbelangrijke hoeveel-.

heden lood afstaan, en daardoor aanleiding geven tot loodvergiftiging. In sommige landen (o.a Duitschland) is daarom het gebruik van loodemails voor keukengereedschap wettelijk verboden. Het is steeds zaak, daarvoor slechts „giftvrije” artikelen te koopen! Behalve deze grootindustrie-emails zijn er nog talrijke kunstemails, gebruikt voor het beschilderen van glas, porcelein, koper en edele metalen. Zij bestaan eveneens uit zeer gemakkelijk smeltende glassoorten, of mengsels, welke daarin bij verhitting overgaan. Steeds moeten ze in moffelovens worden „ingebrand”; vandaar ook de benaming „schmelzfarben”. De emailkunst, die in het oude Byzantium en in de Middeleeuwen (ook in de 18e eeuw) tot groote volmaaktheid was gebracht, is tegenwoordig in de Westersche landen in verval. Daarentegen produceeren nog heden Japan en China heerlijke kunstproducten op dit gebied, o.a. het kostbare „cloisonné”. Van de oude Duitsche kunst is o.a. het émail champlevé beroemd, waarbij het email is aangebracht in groeven, welke diep in het metaal zijn gegraveerd.

De emailkunst is reeds zeer oud. Men gebruikte als email eerst hars (bronstijd), later (van den archaïsch-Griekschen tijd af) gekleurde glassoorten, waarmee men soms het goud geheel overtrok (rood email vindt men vooral in den La Tène-tijd en in Gallië), meestal echter uitgestoken holten vulde (deze werkwijze komt ook in Oud-Egyptischen tijd voor). Het laatstgenoemde procédé van e. bleef gedurende den geheelen Romeinschen keizertijd in gebruik. In het Westen verdween tijdens de volksverhuizing het email bijna geheel. Een regelmatige ontwikkeling van de emailschilderkunst begint eerst in de Byzantijnsche kunst. Men maakt daarbij meestal gebruik van het procédé, bekend onder den naam van cloisonné. Op de metalen plaat worden dunne, buigzame metaalbandjes verticaal gesoldeerd, zoodat door deze bandjes de lijnteekening der gewenschte voorstelling wordt verkregen. In de tusschen de bandjes _ ontstane dieptes (cellen, cloisons) wordt het door metaaloxydes gekleurde glaspoeder gebracht, waarna de plaat zoo lang boven de vlam gehouden wordt, tot het poeder een homogene, tusschen de metaalbandjes vastliggende massa geworden is.

Ten slotte wordt de oneffene plaat geslepen en gepolijst. Een goed voorbeeld van Byzantijnsch werk vindt men in de Pala d’Ora te Venetië (S. Marco). Na ± 1000 wordt in West-Europa een tweede procédé, het z.g. Champlevé, gebruikelijker. Waar cloisonné meestal met goud werkt, wordt hier gewoonlijk koper of brons gebezigd. De Werkwijze is hier omgekeerd. In de plaat worden de diepten voor het opnemen van het glaspoeder uitgestoken, terwijl men de lijnen laat staan. De bloeitijd van dit procédé valt in de 12e en 13e eeuw, vooral in Keulen, Trier en het Nederrijnsche.

Daarnaast staat echter ook steeds het cloisonné. Voorbeelden zijn in bijna alle musea. Een overgang tot het derde procédé, het z.g. Schildertemail, vormt het doorzichtig (translucied) email. Een zilverplaat wordt op de wijze van een zwak relief gegraveerd en dan bedekt met een verschillend gekleurde, doorzichtige laag email. Waar het relief van de zilverplaat hooger is, daar schemert dit sterker door en vormt de lichtpartijen, terwijl de dikkere emaillagen de schaduwpartijen aangeven. Dit procédé werd in de 15e eeuw zeer veel aangewend in Italië (b.v. Maso Finiguerra) Het Schilder email heeft zijn bloeitijd voornamelijk in de 16e eeuw en wel in Limoges, misschien onder invloed van Venetië en van de gelijktijdige glasschilderkunst. Hier is het procédé geheel afwijkend. De metalen kern van het voorwerp wordt geheel bekleed met een gelijkmatige emaillaag, waarop vervolgens de kleuren der voorstelling aangebracht worden.

Deze worden dan in het email gebrand. Van namen van meesters zijn hier te noemen Nardon Pénic ud (± 1475—1555), Léonard Limousin (± 1505 — 1575) en Pierre Reymond (± 1510—1585), waarvan de laatste wel het vruchtbaarst was. Gewoonlijk zijn de voorstellingen copieën naar bekende gravure’s, en meer de aandacht waard uit een technisch dan uit een aesthetisch oogpunt. De emails voor Limoges zijn in grooten getale over geheel Europa verbreid. In de 17e eeuw maakt deze kunst plaats voor een kleiner werkende. Miniaturen, op witten grond, als versiering van horloge’s, doozen en medaillons komen in zwang. De 18e eeuw is hier het bloeitijdperk (Petitot onder Lodewijk XIV).

Het begin van de 19e eeuw vertoont voorloopig een verval: portretten en voorstellingen op uurwerken, enz. blijven in zwang, zonder echter een grooten of eigen stijl te ontwikkelen. De herleving der kerkelijke smeedkunst bracht tevens een hernieuwden bloei der email-schilderkunst mede. De oude procédés werden opnieuw weder toegepast. Geïmporteerd Chineesch en Japansch kunsthandwerk droeg er tevens toe bij, de aandacht der kunsthandwerkers weer op ons gebied te vestigen. Naast moderne Japansche producten (zelfs email op porcelein) moet ook nog de Indische kunstnijverheid genoemd worden, die vooral in versiering van gouden sieradiën met translucied email voortreffelijk werk levert. — Litteratuur: G. Lehnert, Illustrierte Geschichte des Kunstgewerbes. 2 Dln. Berlijn.

< >