Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dwerggroei

betekenis & definitie

Dwerggroei - Men spreekt van d, indien de lichaamslengte van een bepaald individu een zeker aangenomen minimum niet bereikt. Zoo spreekt men bij een menschengroep van gemiddeld 170 c. M. lichaamslengte van individuen onder 134 c. M. als van dwergen. Dit minimum varieert voor de verschillende rassen; wat wij een dwerg noemen, is dit in de oogen van een Japanner nog niet.

D. kan verschillende oorzaken hebben; men kan spreken van pathologische, infantiele, teratologische, primordiale d.

Bezit een geheel ras eene zeer geringe lichaamslengte, dan spreekt men van een dwergras. — Bij pathologische d. moet een of ander ziekte makend agens worden aangenomen, dat den groei van het beenderstelsel belemmert. Behalve tot eene te geringe lichaamslengte voert dit ook tot eene wanverhouding in de lichaamsproporties. Er ontstaat een gedisproportioneerde d. Tot deze ziekten behooren kretinisme, achondroplasie.

De meeste dwergen, die men tegenwoordig in de circussen aantreft, zijn achondroplasten. Opvallend zijn bij hen de zeer korte armen, die nauwelijks tot het middel reiken, de korte beenen en het groote hoofd. Ook het zeer groote aantal dwergen, dat, in de functie van hofnar meestal, op de schilderstukken van Holbein, Velasquez, Moro, Mantegna, Raphael, Tiepolo, Rubens, van Dijck wordt aangetroffen, zijn in de groote meerderheid onmiddellijk als kretins of als achondroplasten te herkennen. — Van een infantielen d. kan men spreken, wanneer op eenig tijdstip van den kinderlijken leeftijd de groei ophoudt of zeer veel langzamer wordt dan normaal. Ook dit zal een gevolg van eene ziekte zijn. Wat echter deze dwergen van de eerste groep onderscheidt is, dat hun lichaamsverhoudingen volkomen normaal zijn. Algemeen bekend zijn deze dwergen als lilliputters. Zij behouden hun kinderlijke stem en blijven ook in ander opzicht bij den normalen mensch ten achter. Zoo bereiken zij nooit de geslachtsrijpheid en planten zij zich dus niet voort.

De oorzaak van dezen d. ligt in het duister, de lilliputters hebben vaak volkomen normale ouders. — Een teratolog i s c h e n d. kan men aannemen, wanneer door eene stoornis in de ontwikkeling het lichaam zeer klein blijft. Zoo kan het voorkomen, dat de beenen veel korter zijn dan normaal, zoodat daardoor het geheele lichaam te kort is. Slechts zelden komen dergelijke misvormingen ter wereld. Omtrent de oorzaak is ook hier weer niets te zeggen. — Indien men geen enkele afwijking aan een individu zou kunnen bespeuren, dat niettemin zoo klein is, dat men hem een dwerg moet noemen, dan kan men van een primordialen d. spreken; d. w. z. een d., die tot stand gekomen is, doordat reeds de aanleg van het lichaam kleiner is dan normaal.

Met zekerheid is deze d. bij den mensch niet aangetoond. Van een d. als rassenmerk, dus van dwergrassen, spreekt men, als van een bepaald ras de gemiddelde lengte van de volwassen mannen onder 150 c. M. ligt. Zie DWERGVOLKEN.