Discontinuïteitsvlakken in de atmosfeer, - scheidingsvlakken van luchtlagen met sterk verschillende dichtheid, lagen, waar de dichtheid der lucht niet als daarboven en daaronder geleidelijk, doch met een sprong verandert. Deze sprongsgewijze dichtheidsverandering is het gevolg van een sprongsgewijze toename der luchttemperatuur met toenemende hoogte; lichte, warme en droge lucht breidt zich uit over zwaardere, koude en meest ook vochtige lucht. Het meest treft men dergelijke d.-vl. in het najaar en den winter bij toestanden van hoogen luchtdruk; voor de hoogte, waarop ze het veelvuldigst worden aangetroffen, zijn twee niveavi’s aan te geven en wel tusschen 1000 tot 1800 M. en 2500 tot 4500 M.; de laatste zijn van geringer intensiteit en beteekenis dan de eerste. De d.-vl. worden van onder dikwijls begrensd over vlakke wolkenlagen door strato-cumulus of alto-cumuluslagen, waarin dan somwijlen een golfvormige structuur is waar te nemen.
Dit is het geval als de lichtere lucht boven de wolkenlaag zich met grootersnelheid of in andere richting beweegt dan de zwaardere eronder, waardoor in de lucht in de scheidingslaag golfbewegingen ontstaan (golfwolken). De d.-vl. zijn verder van belang voor de verticale luchtbewegingen in de atmosfeer; deze stuiten tegen de d.-vl. en breiden zich daaronder zijdelings uit, waardoor de lucht onder het d.-vl. in een eigenaardige zeer onregelmatige beweging is, welke zeer hinderlijk is voor aviateurs. Hoog in de atmosfeer in onze streken op gem. 10 K.M. wordt steeds een d.-vl. gevonden op de scheiding van troposfeer en stratosfeer; dit d. vl. vormt de ondergrens der stratosfeer. (Zie voor verdere bijzonderheden TEMPERATUURINVERSIE’S en SUBSTRATOSFEER). Op 70 K.M onderstelt men het bestaan van een d. vl., dat de scheiding zou vormen tusschen de stikstofatmosfeer en een waterstofatmosfeer (Zie DAMPKRING).