Dierfabel en dierenepos zijn dichtsoorten, die in de Middeleeuwen beoefend werden. Dieren treden op als personen, meestal om maatschappelijke toestanden en karaktereigenschappen der menschen bespottelijk te maken. De ontwikkelingsgang en de historische samenhang der dierfabels is niet gemakkelijk aan te geven. Wij vinden ze in de oude Indische litteratuur: den „Hitopadeça” en het „Pantsjatantra”.
Een Grieksche verzameling, hiernaar bewerkt, staat op naam van Aesopus. De Latijnsche verzamelingen „Arianus” en „Romulus Imperator” vinden haar grondslag in de Grieksche, terwijl de R. I. in de 11de eeuw werd vermeerderd met uit het Oosten afkomstige fabels. Daarop steunt de Fransche „Isopet”, welke in de 13de eeuw door Falstaf en Noydekyn in het Nederlandsch werd vertaald als „Esopet”. Daarnaast bestond in de M. E. een Latijnsche verzameling naar de Arabische bewerking van het Pantsjatantra. Uit al deze fabels, die onder het volk zeer in trek waren, ontstond het dierenepos, d. z. groote verhalen, waarin dieren optreden, het oudste is de „Ecbasis Captivi”, daarna de „Isengrimus” van Nivardus (12de eeuw). In de 12de en 13de eeuw zijn in N.O.-Frankrijk verhalen in omloop, die de stof vormden voor den „Roman de Renart” en onzen „Reinaert de Vos”, Zie ook DWERG-HERTVERHALEN in den O. I. Archipel.