Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dacier (andré)

betekenis & definitie

Dacier (André), 1651—1722, Fr. philoloog, studeerde te Saumur, ging te Parijs in 1685 tot het Katholicisme over, werd in 1708 bibliothecaris van het Louvre en was, sedert 1713, „secrétaire perpétuel” van de Academie. In deze functie noodigde hij Fénelon uit de bekende „Lettre sur les occupations de l’Académie” te schrijven, die aan hem gericht is. Behalve nieuwe edities van Anacreon en Sappho, vroeger door zijn schoonvader Lefèbvre bezorgd, heeft hij eenige treurspelen van Sophocles, een leven van Pythagoras en vele geleerde verhandelingen uitgegeven.

Met zijn geleerde vrouw, Anne Lefèbvre (Anna Faber), heeft hij bovendien een Fr. vertaling van Horatius geleverd. D. was een der geleerden, die de z.g. uitgave „ad usum Delphini” (zie DAUPHIN) bewerkten. — Madame D. (1654—1720), de vertaalster van Terentius, van Plautus, van Aristophanes’ Plutus en Nubes en van de geheele Ilias en Odyssea, nam met hart en ziel deel aan de z.g. „Querelle des anciens et des modernes”, een strijd, die destijds in de geleerde wereld de gemoederen in beroering bracht.

< >