Alessi - (Galeazzo), Ital. bouwmeester, geb. 1612 te Perugia, overl. aldaar 30 Dec. 1672, waarschijnlijk leerling van Gio-Batt. Caporali, den schilder en bouwmeester, die zelf leerling van Perugino was en een commentaar op Vitruvius heeft uitgegeven, anderen noemen ook Giulio Danti als A.’s leermeester. A. voltooide, naar men wil, zijn opleiding bij Michelangelo ; er is echter geen bewijs van zijn verblijf te Rome, waarheen hij, volgens Vasari als cameriere van den kardinaal van Rimini getrokken zou zijn. In 1642 zou hij wederom naar Perugia zijn teruggekeerd in het gevolg van den kardinaal Parisini.
In elk geval bouwde hij in opdracht van dezen kerkvorst de woning van den kastelein op de citadel Paolina aldaar. Dit werk bestaat niet meer. In 1649 was A. te Genua, waar hij de leiding van den bouw der kerk S. Maria in Carignano, begonnen 1562, op zich nam, volgens contract met de familie Sauli, die hem later ook hielp aanbevelen als opvolger van Michelangelo aan den St. Pieter te Rome. In de volgende jaren hield hij afwisselend verblijf te Genua, Milaan en Perugia. Ook de nieuwe versiering van de haven te Genua, met de kolonnade was volgens eensluidende berichten van A. Maar zijn groote beteekenis voor den aanleg van steden in ’t algemeen kwam in Genua aan den dag, toen hem, bij den uitleg dier stad, werd opgedragen de Strada Nuova (thans Garribaldi) te ontwerpen. Het was een kenmerkend denkbeeld voor dezen tijd, die overal het kolossale, indrukwekkende beoogde, dat één man eigenlijk de geheele reeks van gebouwen van die nieuwe straat te ontwerpen kreeg. Wel zijn de meeste van deze gebouwen in hun tegenwoordigen staat niet meer als werken van A. te beschouwen, maar men kan van hun oorspronkelijke gedaante toch nog eenigen indruk krijgen door het verzamelwerk van P. P. Rubens, Palazzi di Genova. — Het is voorloopig nog niet mogelijk, nauwkeurig na te gaan, welke paleizen ook in hun geheel door A. zijn uitgevoerd. — Te Milaan bouwde A. in!558hetpalazzo Marino (thans municipio d.i. stadhuis) voor een Genueeschen bankier Tomaso de’Marini.
In 1654 wordt Alessi te Perugia genoemd, in 1566 koopt hij daar een huis, in 1660 weet hij te bewerken, dat de adelsbrieven zijner familie worden erkend. In 1657 treedt hij op als lid eener commissie van beoordeeling van de beeldhouwwerken voor een praalgraf. Hij ontwierp de kapel van den dom St. Lorenzo en het koor van die kerk. Onderwijl heeft men A. ook te Milaan als deskundige noodig bij den bouw van den dom, en geeft men hem de opdracht voor twee kerken, die hij uitvoerde: San Paolo en San Celso. — Eindelijk teekende hij ook het praalgraf voor Gian Goleazzo Visconti in de Certosa bij Pavia, waarvan het beeldhouwwerk gedeeltelijk reeds vroeger geleverd was. Ook het oxaal in de Certosa berust, hoewel het niet door hem werd uitgevoerd, op zijn teekeningen. — De voornaamste paleizen, die A. gebouwd of ontworpen heeft zijn te Genua: pal. Cambiaso ± 1565, pal. Lercari-Parodi 1567, pal.
Spinola (door A.’s leerlingen uitgevoerd), pal. Sauli 1555—56. In de laatste jaren van zijn leven woonde hij naar ’t schijnt weer te Perugia, en ook na 1567 heeft hij van daaruit nog het toezicht gehouden op en ontwerpen geleverd voor vele bouwwerken, o.a. voor Assisi (S. Maria degli Angeli, 1669 begonnen); in 1570 levert hij een tabernakel voor de Franciscanen te Assisi, later een model voor den Dom aldaar. Ook buiten Italië heeft men A. gewaardeerd; zoo heeft A. naast Vignola, Pellegrino Tibaldi, Palladio en Vincenzo Danti plannen geleverd voor de kerk van het door Philips II van Spanje gestichte Escorial bij Madrid. Toen Vignola’s ontwerp gekozen werd, maar deze weigerde de leiding van den bouw in Spanje op zich te nemen, moet A. aangezocht zijn. — Of hij echter naar Spanje gereisd is, blijft onzeker. A.’s stijl onderscheidt zich door een heldere, strenge verdeeling en een zware geconcentreerde kracht. Van de, meestal zoo min mogelijk versierde, bouwwerken van A. Palladio wijkt A.’s oeuvre af, door rijker toepassing van gebeeldhouwde decoratie.
Den invloed van zijn vormen bespeurt men vooral in Frankrijken Vlaanderen. Hij ontwikkelt een fijn gevoel voor het verschil van het paleis in de stad en het buitenhuis, en zijn plattegronden voor beide typen dienden geruimen tijd niet alleen in Italië als voorbeeld; vooral voor de versiering en den snit van de weidsche trappen, een Genueesche eigenaardigheid, heeft hij veel gedaan. Ook den architectonischen aanleg van de tuinen en parken met terrassen, beelden en fonteinen wist A. voortreffelijk toe te passen en in overeenstemming te brengen met het terrein en met den stijl van het huis, waartoe zulk een tuin behoorde. Tot zijn school zijn te rekenen: Rocco, Lurago, Vannone en Bartolommeo Bianco. Voor de volledige litteratuur zie het artikel van W. Suida in Thieme-Becker’s Künstlerlexikon; een monographische behandeling leverde A. Rossi, Di Galeazzo A. architetto Perugino Memorie 1873. Zie verder o.a. Gurlist, Gesch. des Barockstils; Ricci, Architecture Baroque en Italië, Paris Hachette 1911, geeft slechts één zeer goede afbeelding van de binnenplaats in het palazzo Marino.