o., algemene aanduiding voor de levensomstandigheden waaronder het wonen plaatsvindt.
In relatief stabiele culturen is het woonklimaat nauwelijks onderwerp van studie of sociaal-politieke activiteiten, aangezien de relatie tussen wonen en werken en tussen woongebied en omgeving er nauwelijks enige verandering ondergaat. In de moderne, dynamische samenleving vormt het woonklimaat daarentegen veelal een maatschappelijk probleem van de eerste orde. Ten gevolge van de bevolkingsexplosie, de trek naar de steden, de scheiding van wonen en werken en de geleidelijke daling van de leeftijd waarop men zelfstandig wil gaan wonen, ontstaat woningnood. Woningnood resulteert in gebrekkige woonvoorzieningen en het ontstaan van slums. Welvaartsstijging en verkorting van de arbeidstijd, waardoor woonactiviteiten meer tijdsruimte krijgen, doen de wens ontstaan te beschikken over een groter woonoppervlak. Suburbanisatie (suburb) is een gevolg van vergrote mobiliteit en leidt weer tot verpaupering van oude stadswijken.
Als gevolg van een groter wordende sociale mobiliteit neemt tenslotte ook het aantal verhuisbewegingen toe. Bij de onderkenning van de maatschappelijke problemen rond het woonklimaat lag het accent aanvankelijk op de zorg voor de lichamelijke en geestelijke volksgezondheid. Naarmate de woningnood echter minder wordt en de slums zijn gesaneerd, krijgt men oog voor andere problemen, zoals de relatie tussen bewoners en woonomgeving, tussen de producent van woningen en de bewoners ervan en tussen woningbouw en milieuzorg. wooncultuur.
LITT. H.Priemus, Wonen, kreativiteit en aanpassing (1968), Handboek bouwen en wonen (1974), C. Steffen e.a., Belevingsonderzoek stedelijk milieu (1978).