Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Weefgetouw

betekenis & definitie

o. (-en), toestel of machine waarmee het weven wordt uitgevoerd.

Een weefgetouw bevat vijf hoofdelementen:

1. een inrichting die de schering of ketting bevat en spant;
2. schachten of weefkammen die de schering verticaal in lagen verdelen, daarbij de (weef)sprong vormend (de V-vormige ruimte tussen de kettingdraden wanneer een deel ervan is geheven om de inslag door te laten);
3. een riet of weefriet om de schering horizontaal te verdelen en de inslag aan te slaan;
4. een inslaginbrenginrichting;
5. een doektransportinrichting.

Weefgetouwen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld.

1. Naar grondstof: weefgetouw voor zijde, wol, katoen enz.
2. Naar produkt, b.v. handweefgetouw; weefgetouw voor vlakdoek, tussenweefsel of frotté (badstof), pluche (poolweefsel), tapijt, zeildoek enz.
3. Naar patroonvorming: het weefgetouw met excenters, met dobby of met jacquardinrichting (jacquardmachine).
4. Naar de vorming van de weefselbinding: bontautomaat, vier-twaalfinslagkleurenweefgetouw, pickwickweefgetouw enz.
5. Naar het inslaginbrengprincipe:
a. schietspoelgetouwen waar de schietspoel door middel van slagstokken door de sprong wordt geslagen; de schietspoel bevat de inslagpin waarvan de inslagdraad afwikkelt tijdens de verplaatsing van de schietspoel;
b. projectielweefgetouwen, waarbij het inslagdraadeinde wordt geklemd in een stalen ‘schietje’ dat langs een geleidebaan door de sprong wordt geschoten;
c. grijperweefgetouw, waarbij grijperkoppen de inslagdraad transporteren, daarbij voortbewogen door stangen (bij stangof rapiergrijpers) of door flexibele banden (bij bandgrijpers);
d. straalweefgetouwen (wateren luchtstraalweefgetouwen), waarbij de inslag door een straal (resp. water en lucht) onder hoge druk wordt voortgestuwd door de sprong;
e. multifaseweefgetouwen, nieuwe, nog niet geheel voltooide, ontwikkelingen waarbij een aantal sprongen tegelijkertijd worden gevormd, bij het golfsprongmultifaseweefgetouw in de breedte in golven na elkaar en bij het trommelmultifaseweefgetouw in de lengte, en waarbij de inslagen door verscheidene rapieren worden ingevoerd en vervolgens aangeslagen.

GESCHIEDENIS

De ontwikkeling van de weefapparatuur kan gekenschetst worden door de termen: weefraam, -toestel, -stoel, -getouw, -automaat en -machine; de onderlinge verschillen kunnen niet altijd nauwkeurig worden aangegeven. De grootte van een weefraam bepaalt de lengte van het weefsel dat kan worden gemaakt. Bij het verticale weeftoestel wordt de (verticale) kettingdraad gespannen door een eraan hangend gewicht. In de 13e eeuw ontstond in Europa de weefstoel, waarop de wever zat en met zijn voeten de sprong tot stand bracht. In 1733 vond J.Kay de spoel uit; daarvoor werd de inslag als kluwen of gewonden om een stok door de sprong gestoken.

Omdat met die spoel sneller geweven kon worden, ontstond een grotere vraag naar garens, hetgeen leidde tot het mechaniseren van het spinnen, wat weer leidde tot het mechaniseren van het weefproces. Het eerste machinale weefgetouw werd in 1784 geconstrueerd door E.A.Cartwright. In 1787 werd voor het eerst stoom gebruikt voor de aandrijving. De jacquardmachine kwam in 1799, de dobby in 1867. Intussen werd het getouw steeds verbeterd. W.von Siemens dreef in 1879 voor het eerst een weefgetouw elektrisch aan.

In 1889 bracht J.H.Northrop het automatisch verwisselen van schietspoelen tot stand; R.Rossmann e.a. in de jaren twintig van de 20e eeuw het grijpersysteem. De ontwikkeling van weefgetouwen naar de grondstof zoals die in de desbetreffende streken voorkwam, werd door de industriële revolutie in de 19e eeuw versneld. Onder invloed van de opkomst van de kunstmatige vezels ging men in de 20e eeuw over op universele machines. Vooral na de Tweede Wereldoorlog zijn door de toenemende perfectie bij de fabricage, betere materialen enz., moderne, snelle, elektronisch bewaakte, automatisch bediende machines ontstaan. Doordat dergelijke machines worden bestuurd door een computer kan één wever, afhankelijk van grondstof en doeksoort, vele machines verzorgen, soms tot 50-60 toe. Tegelijkertijd doet zich een omgekeerde ontwikkeling voor, nl. een terugkeer naar het gebruik van handbediende weeftoestellen als creatieve vrijetijdbesteding.

LITT. P.J.M.van Gorp, Technologie der schaftweverij (1949); P.J.M.van Gorp, Automatische weefgetouwen (1951); V.Duxberry en G.R.Wray, Modern developments in weaving machinery (1971).