o., boog, gevormd door de beenderen van de voet.
Het voetskelet vertoont een lengtegewelf en een dwarsgewelf. Het lengtegewelf wordt gevormd door het hielbeen, de andere voetwortelbeenderen en de middenvoetsbeenderen. Het hielbeen en de kopjes van de middenvoetsbeenderen (vooral de eerste en vijfde) rusten op het steunvlak. Het dwarsgewelf wordt bij de niet-belaste voet gevormd door de kopjes van de middenvoetsbeenderen; bij belasting vervlakt dit gewelf tijdelijk. Beide gewelven worden in stand gehouden door de banden en de spieren aan de zoolzijde van de voet. Bij de platvoet is het lengtegewelf blijvend vervlakt, bij de spreidvoet het dwarsgewelf.
De veranderde drukverdeling bij deze afwijkingen veroorzaakt vaak klachten. Het lichaam rust normaliter via het sprongbeen voornamelijk op het hielbeen, wat de krachtige ontwikkeling van het hielbeen bij de (rechtopgaande) mens verklaart.