v./m. (-en), algemene naam voor vliegen die hun eieren op vlees, m.n. op dode dieren (soms ook op rottende planten) leggen, m.n. soorten uit de geslachten Sarcophaga, Calliphora en Lucilia.
Zeer algemeen zijn de grauwe (of dambordof aas)vlieg, Sarcophaga carnaria, en de blauwe vleesvlieg (of bromvlieg), Calliphora erythrocephala en C. vomitoria. De grauwe vleesvlieg komt niet in huizen; zij is nuttig, omdat de larven aas opruimen. De blauwe vleesvlieg is een zeer gewone huisvlieg. Zij legt haar eieren op allerlei eetwaren van dierlijke oorsprong. Binnen één dag komen hier blinde, pootloze larven (maden) uit, die het vlees oplossen met behulp van het enzym pepsine, afgescheiden door klieren in de mondholte. In ca. 2 weken is de made volgroeid en vindt er gedaanteverwisseling plaats.
In zeldzame gevallen ontwikkelen de larven zich in open wonden bij mensen en zoogdieren (myiase). Vleesvliegen van het geslacht Lucilia veroorzaken een wormziekte bij schapen.