Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Vlaardingen

betekenis & definitie

Ned. gemeente in de prov. Zuid-Holland, 26,64 km2, 79090 inw., 16 % r.k., 33% n.h., 14 % geref., 5 % overige, 32 % g. kerkg.

De haringvisserij en -handel, die oorspronkelijk in Vlaardingen het belangrijkste middel van bestaan waren, zijn van geen betekenis meer. De industrie omvat o.a. de vervaardiging van kunstmest, oliën, zeep, emballage, houtwaren en meubelen, machines, werktuigen en scheepsbouw en visconserven. Voorts is er een groot ertsoverslagbedrijf met doorvoer naar Duitsland. Vooral na de Tweede Wereldoorlog is de stad enorm gegroeid, als gevolg van de uitbreiding van de industrie binnen de gemeente en de snelle ontwikkeling van de olie-raffinaderijen en chemische industrie aan de overzijde van de Maas.In Vlaardingen woont dan ook een groot aantal woonforensen. Bezienswaardig zijn het stadhuis (17e eeuw), de ned. hervormde kerk (1582), de waag (16e eeuw) en de visbank (1778).

GESCHIEDENIS

Vlaardingen ontstond in de 7e eeuw en dankt zijn naam aan het stroompje de Vlaarding. Begin 11e eeuw was Vlaardingen een sterkte, waarbij de Hollandse graaf Dirk III tol hief en in 1018 de bisschop van Utrecht versloeg. Vlaardingen kreeg in 1273 tolprivileges, in 1326 zijn stadsbrief en in 1394 vrijdom van stapelrecht. Het werd in 1574 door plunderende soldaten en in 1606 door brand verwoest. De stad bloeide in de 17e en 18e eeuw, verviel in de Franse tijd, maar kwam in de tweede helft van de 19e eeuw weer op.

LITT. C.Postma, Korte gesch. van Vlaardingen (1958); J.Schaper, Vlaardingen in kerend getij (1959); A.G.Ligthart, De Vlaardingers en hun haringvisserij (1966); J.P.van der Voort, Bibl. van Vlaardingen (1975).

< >