v., leer van de virussen en virusziekten.
In de virologie wordt o.a. getracht virussen te kweken voor onderzoek aan het virus zelf of voor het aantonen van virusinfecties en het bepalen van de ernst daarvan. Men kan echter virussen niet, zoals bacteriën, op een levenloze voedingsbodem kweken; sommige virussen zijn goed te kweken in bebroede kippe-eieren. Op de allantoïsmembraan van het kippe-embryo ontstaan typische lesies (‘wondjes’) na beënting met pokvirus en herpesvirus. Het aantal poklesies verschaft een maat voor de virusconcentratie in de entvloeistof. Influenzavirus is te kweken in de allantoïsvloeistof en kan worden aangetoond door hemagglutinatie; dit verschijnsel leent zich voor het aantonen, het afzonderen, verzamelen en kwantitatief bepalen van het virus. Ook weefselkweken kunnen voor dit doel worden gebruikt, waarbij bepaalde celveranderingen karakteristiek zijn voor bepaalde virussen, zoals de vorming van reuzencellen bij herpesvirus en mazelenvirus.
Door een eenlagige celcultuur te beënten met een virussuspensie en daarna te bedekken met agar wordt verspreiding van het virus voorkomen. Elk virusdeeltje dat zich vermeerdert, veroorzaakt dan plaatselijk afsterven van de cellen met opheldering (‘virusplaque’). Het aantal plaques (uitgedrukt in PFU: plaqueforming units) is een maat voor de infectiositeit van een virussuspensie. Vaak is voor de diagnostiek van een virusinfectie het aantonen van specifieke antistoffen in het bloed voldoende. Hierbij maakt men gebruik van de complementbindingsreactie.
Dierproeven worden gedaan wanneer andere methoden om het virus aan te tonen minder geschikt zijn. Zo wordt het virus van de hondsdolheid (rabiesvirus) aangetoond door enting in de hersenen van muizen of konijnen. Ook voor het aantonen van gele-koortsantistoffen worden muizen gebruikt. Preventie van virusinfecties is mogelijk door inenting met verzwakte of met verwante, niet-ziekteverwekkende virussen. Hierdoor wordt het lichaam aangezet tot het maken van specifieke antistoffen (immuniteit). Een algemeen geneesmiddel tegen virussen is nog niet ontdekt.
Wel is een drietal stoffen gevonden die min of meer specifiek tegen bepaalde virussen kunnen worden gebruikt (o.a. adenine-arabinoside of Ara-A tegen herpesvirusencefalitis). De produktie van interferon voor dit doel stuit nog steeds op moeilijkheden. Natuurlijke polymere fenolverbindingen, b.v. tannine (o.a. in rode wijn), schijnen ook antivirale activiteit te bezitten.
LITT. T.M.Bell, An introduction to general virology (1965); M.Horzinek, Kompendium der allgemeinen Virologie (1975); J.B.Wilterdink, Medische virologie (2e dr. 1979).