Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Vijzel (hefwerktuig)

betekenis & definitie

v./m. (-s),

1. (ook: cric, dommekracht), hefwerktuig met kleine

hefhoogte voor grote lasten;

2. schroef aan het dril-en spoelwiel bij de zeildoekrederij om het touw van het rad te spannen;
3.(ook: schroefvijzel), schroef van Archimedes (Archimedes, schroef van).

De vijzels als hefwerktuig kunnen in twee groepen verdeeld worden. De schroefvijzels bezitten een verticale schroefspil met zelfremmende schroefdraad, waarop de last rust. Wordt een moer verdraaid ten opzichte van de stang (of omgekeerd), dan verplaatst de spil naar boven of beneden afhankelijk van de draairichting. Een palwerk kan de spil blokkeren. De hydraulische vijzels bezitten een verticale hydrocilinder. De last rust op de plunjer waaronder olie wordt geperst.

De werking berust op de wet van Pascal. De olie is afkomstig van een kleine handpomp, die deel uitmaakt van de vijzel, of wordt door een afzonderlijke pomp via slangen toegevoerd. Kleppen voorkomen dat de olie direct kan terugvloeien, zodat de last op hoogte blijft, ook bij wegvallen van de pompdruk. Door de uitlaatklep te openen, kan de olie weer terugstromen en de plunjer, eventueel met last, zakken. Hydraulische vijzels worden uitgevoerd voor vloeistofdrukken tot ca. 50 N/mm2. Vijzels vinden veel toepassing in garages, herstelwerkplaatsen voor spoor en tram, in de bouw: van bruggen; betonpalen, systeem-De Waal, jackblocksysteem.

< >