o. (g. mv.),
1. vermindering, achteruitgang: het huis is in verval; zij zijn in verval gekomen, aan lagerwal geraakt;
2. verschil in hoogte van de waterspiegel tussen twee plaatsen; tussen Bingen en Bonn heeft de Rijn een aanzienlijk verval;
3. radioactief verval;
4. (natuurkunde) verschil van een of andere scalaire grootheid (druk, temperatuur) in twee naburige punten, gedeeld door de afstand van deze punten.
NATUURKUNDE
Een verval is altijd richtingsafhankelijk: voor één bepaalde richting is het groter dan voor alle richtingen (gradiënt). In het algemeen hangt een verval ongelijk nul samen met een beweging; zodra het verval nul wordt houdt het transport op.
WATERBOUWKUNDE
Men zegt b.v. dat het verval van een rivier tussen twee plaatsen 2 m bedraagt, dat het verval tussen het hoogste en laagste pand van een kanaal 20 m bedraagt. Zo spreekt men ook van het verval bij een sluis of stuw.