(verteerde, heeft en is verteerd),
1. voedsel in het lichaam verwerken; (bij uitbreiding) genieten: die kost is niet te verteren; (ook fig.) dat boek is niet te verteren;
2. verorberen, opeten;
3. voor een maaltijd of maaltijden uitgeven: hij had in het restaurant (voor) veel geld verteerd; (algemeen) geld uitgeven: veel geld verteren; de pot verteren, ingelegd geld in een plezierige dag opmaken;
4. vernielen, verwoesten: een verterend vuur;
5. verteerd worden, vergaan, wegkrimpen;
6. vergaan, verkwijnen; minder worden: dat laken is verteerd, vergaan.