o. (-en), strafbaar feit gepleegd tegen iemands eigendom of bezit.
De belangrijkste vermogensdelicten in Nederland zijn diefstal, oplichting en verduistering; de strafmaxima ervoor zijn resp. vier, drie en drie jaar, de maximale geldboete f20 000 (artt. 22—25 WStr). Dat bij oplichting en verduistering het strafmaximum een jaar lager ligt dan bij diefstal, komt doordat in de ogen van de toenmalige wetgever (1886) de opgelichte zo dom is geweest zich te laten beetnemen, en dat het slachtoffer van verduistering zijn eigendom aan een blijkbaar onbetrouwbaar persoon heeft toevertrouwd. De bestolene daarentegen had geen enkele band met de dief. Het schenden van vertrouwen in de ingewikkeld geworden samenleving, waar men veel gebruik moet maken van tussenpersonen e.d., wordt tegenwoordig ernstig opgevat.
In België wordt onder vermogensdelict verstaan: diefstal, oplichting en verduistering, maar ook brandstichting, vernieling en beschadiging van gebouwen, wegen, koopwaren e.d. De maximumgevangenisstraf voor diefstal, oplichting en verduistering is vijf jaar, de maximumgeldboete voor diefstal en verduistering bedraagt BF 20 000, voor oplichting BF 120 000; een en ander is geregeld in het WStr.