[Eng., eenheid], v./m. (-s),
1. (handel) eenheid voor prijsnotering, nl. een zekere hoeveelheid die moet voldoen aan bepaalde condities;
2. stel bijeenbehorende zaken, b.v. instrumenten voor bepaalde proeven;
3. (orgelbouw) kostenbesparende constructie waarbij niet ieder register zijn eigen pijpenrij(en) heeft, maar alle registers door kwint-of octaafverspringing uit b.v. slechts twee pijpenrijen (prestant en fluit) worden afgeleid;
4. vaste eenheid als onderdeel van een grotere organisatie: intensive care unit, de gezamenlijke bewakingsapparatuur voor de vitale functies in een ziekenhuis.