(rekte uit, heeft en is uitgerekt),
1. door trekken of strekken langer, breder maken: elastiek uitrekken ;
2. zijn armen -, ze met sterke spanning van de spieren uitstrekken (om de bloedsomloop te bevorderen); zich uitrekken;
3. langer worden of kunnen worden als eraan getrokken wordt (al of niet met veerkracht): die wol rekt erg uit.