Ludwig Tieck, pseud.: Peter Lebrecht, Gottlieb Färber, Duits schrijver, *31.5.1773 Berlijn, ♰28.4.1853 Berlijn. Tieck debuteerde als redacteur van de serie Straussfedern bij de verlichte uitgever en schrijver F.G.
Nicolai (1795-98). Tiecks voorkeur voor een romantische stijl leidde tot een breuk met Nicolai. Hij ging zich toeleggen op de vernieuwingen en dramatisering van de oude Volksbücher. Groot succes hadden daarnaast ten dele samen met W.H. Wackenrode geschreven romans, waarin de romantische bekoring van de middeleeuwse stad en van de rooms-katholieke cultus en kunst worden bezongen. Zijn latere werk bestaat uit novellen en een roman in biedermeierstijl.
Werken: Volksmärchen (1797), William Lovell (3 dln. 1795-96), Franz Sternbalds Wanderungen (1798), Leben und Tod der heiligen Genoveva (1800), Kaiser Oktavianus (1804), Phantasus (1812), Fortunat. Ein Märchen (1817), Die Gesellschaft auf dem Lande (1825), Der Aufruhr in den Cevennen (1826), Der junge Tischlermeister (1836), Des Lebens Überfluss (1839), Vittoria Accorombona (1840). Uitgaven: Sämmtliche Schriften (28 dln. 1828-54; herdr. 1966-67); Werke, door M. Thalmann (64 dln. 1963-66).
LITT. M. Thalmann, L. Tieck (1955-60); H.G. Beyer, L. Tiecks Theatersatire (1961); A.
Marelli,L. Tiecks frühe Märchenspiele (1968); K. Weigand, Tiecks William Lovell (1975).
