m. (-s), (ook: toerenteller), instrument voor het meten van het toerental.
De werking van tachometers kan op verschillende principes berusten. De mechanische kan b.v. werken met behulp van centrifugale kracht. Via een overbrenging worden gewichtjes rondgedraaid, hun uitslag wordt overgebracht op de wijzer. In plaats van gewichtjes kunnen ook vloeistofdelen in beweging gebracht worden. De elektrische tachometer kan een aluminium bus bevatten in de spleet tussen de polen van een permanente magneet en een stukje weekijzer, beide op de aandrijfas bevestigd. Het draaiend magnetisch veld wekt een wervelstroom in de bus op.
Deze verdraait (tegen de kracht van een veer in) en doet de eraan gekoppelde wijzer uitslaan. Bij de impulstachometer is op de machineas een schijf met nokken bevestigd. Deze draait tussen de polen van een permanente magneet waarin dan het magnetisch veld regelmatig toeen afneemt. In een spoeltje om de magneet ontstaat dan een wisselstroom die gemeten wordt. Deze tachometer wordt op de as gebouwd, de andere worden aangedreven via een riemoverbrenging. De pen van de handtachometer wordt tegen de as gedrukt.
Met een tachometer wordt het aantal omwentelingen per tijdseenheid, n, gemeten of de hoeksnelheid. Toegepast op voertuigen is de tachometer vaak gekalibreerd in km/h of miles/h (en heet dan snelheidsmeter) en vaak samengebouwd met de kilometerteller. De aandrijving geschiedt via een flexibele as. tachograaf.