Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Schaal

betekenis & definitie

v./m. (schalen),

1. harde, buitenste bekleding van zaken van organische aard; m.n. kalkachtig omhulsel van vogeleieren, dop: de jonge vogels pikken de schaal stuk; schil, dop van noten; uitwendig skelet bij een klasse van geleedpotige dieren, de zgn. schaaldieren; kalkschelp bij de weekdieren;
2. ondiep en wijd, meestal rond en ovaal vat met gebogen bodem en gewoonlijk met voetstuk, al of niet met een deksel, voor verschillende doeleinden, o.a. om spijzen in op te dienen: de met aardappelen; (fig.) gouden appelen op zilveren schalen (Spr. 25,11); (arch.) drinkbeker;
3. elk der beide vaten of platen die aan de armen van een balans hangen en waarin men de te wegen voorwerpen en de gewichten plaatst, en vandaar voor weegschaal: de ene rijst, de andere daalt; iets in de schaal leggen, het wegen; de schaal slaat door, het is ongelijk van gewicht, (fig.) een der partijen krijgt de overhand; dat legt gewicht in de schaal, is van betekenis, van belang.