Duits schrijver, *7.11.1810 Stavenhagen (Mecklenburg), ♰12.7.1874 Eisenach. Reuter studeerde rechten te Rostock en Jena.
In 1833 werd hij wegens zijn betrekkingen tot de verboden Burschenschaft als staatsverrader ter dood veroordeeld. Deze straf werd door de koning van Pruisen in 30 jaar gevangenschap omgezet. Na zijn vrijlating (1840) trachtte hij tevergeefs zijn studie te hervatten, werd volontair, daarna opzichter op een landgoed en tenslotte in 1850 onderwijzer. Van 1856-63 leidde hij een ongeregeld bestaan, waarna hij zich te Eisenach vestigde. In 1863 had hij als dichter in het Platduits zoveel naam gemaakt, dat de universiteit van Rostock hem tot eredoctor benoemde. Zijn lyriek: Lauschen un Rimels (1853) is niet zonder bekoring, terwijl het sociale versepos Kein Hüsing (1858) van een aangrijpende tragiek is.
Zijn vertellend werk munt uit door de gemoedelijke verteltoon en de uitstekende personenschilderingen. Werken: Ut de Franzosentid (1860), Ut mine Festungstid (1862), Ut mine Stromtid (1863-64), Dörchläuchting (1866). Uitgaven: door W.Seelman (3e dr. 13 dln. 1936); door K.Gatdertz en W.Neumann (8 dln. 1954); door K.Batt (9 dln. 1966—67); door A.Hückstädt (1971; brieven aan zijn uitgever). LITT. H.Hunger, F.Reuter (1949); H.J.Gernentz, F.Reuter (1956).