[Ital.], m. (putti), kind; kinderfiguurtje in de beeldende kunst.
Putti zijn naakt of licht gekleed, al of niet met vleugels, die afgebeeld in rijen of afzonderlijk een element van speelse luchtigheid en ongedwongen blijheid in de beeldende kunst brengen en tevens een geschikte aanleiding vormen tot het uitleven van bewegingsstudies. Zij zijn ongetwijfeld afgeleid van de antieke genii of eroten, later vermengd met de christelijke kinderengelen, die men tijdens de gotiek o.a. op Madonnavoorstellingen aantreft (b.v. Keulse School). Zij treden op de voorgrond in Italië in het quattrocento, m.n. in de beeldhouwkunst; later ook overgenomen in de noordelijke landen: Frankrijk in de tweede helft van de 15e eeuw, in de Nederlanden eind 15e eeuw. In de eerste helft van de 16e eeuw ziet men ze veelvuldig in schilderen beeldhouwkunst, architectonische decoratie, randversiering van verluchte handschriften en gedrukte werken, op wandtapijten, gebrandschilderde ramen enz. In de barok werden de putti veelal verdrongen door de kinderengelen.
LITT. J.Kunstmann, Ewige Kinder (1962); W.Messére, Kinder ohne Alter (1962); R.Stuveras, Le putto dans l’art romain (1969).