Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

psychoanalyse

betekenis & definitie

v.,

1. (ook: dieptepsychologie, psychoanalytische theorie), de door de Weense psychiater S.Freud ontwikkelde persoonlijkheidstheorie;
2. daarvan afgeleide vorm van psychotherapie. De psychoanalyse stelt zich ten doel te komen tot inzicht in de mechanismen van de gezonde menselijke geest. Zij wil dit bereiken via de bestudering van zowel bewust als onbewust samenwerkende of elkaar tegenwerkende psychische processen. De psychoanalytische theorie heeft geleid tot een totaal nieuw inzicht in de neuroses en in andere vormen van psychopathologie.

THEORIE

Om inzicht te krijgen in de structurering van de persoonlijkheid is het van belang dat men begrip heeft van het effect van onbewuste psychische processen op het bewuste denken en handelen, tevens van de centrale rol die het psychische conflict hierbij speelt. Motiverende krachten hierbij zijn de psychische driften, in de vorm van libido en agressie. Een ontdekking van Freud was het bestaan van de kinderlijke seksualiteit en haar ontwikkeling (orale fase, anaal-sadistische fase, genitale fase). Verder was van belang dat de diverse afweermechanismen duidelijk werden. De psychoanalyse onderscheidt zich hiermee van andere psychologische benaderingswijzen, b.v. de leertheorieën en de fenomenologische benadering.

Klinische observatie van vooral hysteriepatiënten, de resultaten van zijn zelfanalyse en zijn ontdekkingen bij de bestudering van de dromen die zijn patiënten hem regelmatig vertelden, brachten Freud in 1900 tot publikatie van Die Traumdeutung, zijn eerste systematische benadering van de menselijke geest (het psychische apparaat van de mens). Het gaat hier om de ‘topografische theorie’, een denkmodel waarbij de menselijke geest wordt verdeeld in drie gebieden: het onbewuste, het voorbewuste, het bewuste. Processen in het onbewuste leiden tot gedachteninhouden die naar bewustwording streven. Daartoe hangen zij af van censurerende krachten tussen onbewust en bewust, en kunnen door verdringing onbewust worden gehouden. Het doel van de menselijke geest is het streven naar gevoelens van lust en het vermijden van onlust. De energie die voor de afwikkeling van de psychische processen nodig is, wordt ontleend aan de driften, d.w.z. bronnen van spanning, van behoefte, die naar ontlading streven door middel van bevrediging aan een bepaald object.

Zeer sterke binding aan een object kan in de vroege jeugd leiden tot fixatie. Als van groot belang zag Freud de seksuele drift en de drift tot zelfbehoud. Psychische conflicten ontstaan door de tegenstelling tussen de seksuele driften van het onbewuste en de driften tot zelfbehoud van het bewuste. Gestuwde of inadequaat ontladen libido zou angst teweegbrengen. De topografische theorie voldeed echter niet, omdat verscheidene waargenomen verschijnselen niet te rijmen waren met de seksuele drift. Dit resulteerde in 1923 in Freuds publikatie van een nieuw concept (Das Ich und das Es), dat bekend werd als de ‘structurele theorie’.

Psychische processen werden op basis van hun functie ingedeeld in Es, ego en superego. Psychische conflicten werden gezien als ontstaande tussen deze functionele instanties, en als het gevolg van de tegenstelling tussen libido (eros) en agressie (doodsdrift). Ook angsten werden nu gedifferentieerd gezien als voortkomende uit een van de drie instanties, terwijl vrees werd verbonden met een reëel gevaar uit de buitenwereld. Voor het begrijpen van pathologische toestanden was van belang dat Freud vaststelde dat er verschijnselen waren, zoals b.v. herhalingsdrang, die niet te rijmen waren met het lustprincipe (Jenseits des Lustprinzips).

Om het gedrag en psychisch functioneren van het individu te kunnen begrijpen, worden verschillende vormen van benadering gecombineerd. De ‘genetische’ benadering ziet in de kinderlijke seksuele ontwikkeling prototypen voor alle latere ontwikkeling. De ‘dynamische’ benadering ziet het actuele gedrag als de resultante van het samenspel van alle actuele psychische processen, die op zich genetisch bepaald zijn. De ‘economische’ benadering neemt in aanmerking de hoeveelheden psychische energie die bij deze processen gemoeid zijn. De benadering vanuit de ‘aanpassing’ richt zich op de centrale rol van het ego in het integreren van factoren uit binnenen buitenwereld (ego-psychologie).

THERAPIE

In de psychoanalyse als therapeutische methode voor de behandeling van voornamelijk neurosen wordt gestreefd naar het bewustmaken van verdrongen gedachten en gevoelens, en naar een reconstructie van het oorspronkelijke krachtenspel dat aanleiding gaf tot het ontwikkelen van de neurose.

Hiertoe moeten weerstanden tegen het bewustworden worden opgespoord en geïnterpreteerd. In verband met het feit dat het onbewust geworden materiaal samenhangt met conflicten rond seksualiteit en agressie, is van groot belang het bewerken van de overdracht, waarbij de analyticus voortdurend ook zichzelf dient te observeren om manifestaties van tegenoverdracht te herkennen. Komt de patiënt (analysant) ertoe zijn weerstanden op te geven, dan wordt het mogelijk de in kinderlijke vorm onbewust geworden conflicten bewust in te passen in de volwassen persoonlijkheid. Daar kunnen zij dan tot een oplossing komen, zodat een verdere ontplooiing mogelijk wordt. De psychoanalytische methode is erop gericht bij de analysant de bewuste uitingsvormen van de afgeweerde, onbewuste impulsen aan bod te laten komen, en derhalve om factoren die de aandacht hiervan zouden afleiden, zoveel mogelijk uit te schakelen. Hulpmiddelen hierbij zijn: het laten liggen van de analysant op een bank, waarbij de analyticus zich buiten zijn gezichtskring opstelt; er wordt gebruik gemaakt van de vrije associatie: de patiënt wordt gevraagd om zonder enige reserve te zeggen wat hem invalt, waarbij gedachtenketens ontstaan, die uiteindelijk de onbewuste en ziekmakende invloeden verraden.

Deze opzet bevordert bij de patiënt het ontstaan van regressie (terugval op een seksueel patroon uit de vroege kinderjaren) en een overdrachtsneurose (actualisering van de neurose binnen de relatie tot de analyticus) en vergemakkelijkt het de psychoanalyticus zich te concentreren op de associatiepatronen in het denken. Naast deze methode van individuele therapie wordt op psychoanalytische basis (‘on analytic lines’) een minder kostbare en minder tijdrovende groepstherapie toegepast.

Kritiek. Erkenning van de waarde van de psychoanalytische denkvorm is slechts zeer langzaam op gang gekomen. Pas in het begin van de 20e eeuw kreeg Freud volgelingen, die op hun beurt weer belangrijke bijdragen leverden aan de ontwikkeling van de psychoanalytische theorie en praktijk, maar zich vaak later van de klassieke theorie afkeerden (A.Adler, C.G.Jung). De Individualpsychologie van Adler heeft vooral in pedagogische kringen ingang gevonden, de analytische psychologie van Jung in theologische kringen. Het bestaan van een kinderlijke seksualiteit wekte in brede kring een enorme weerstand op. Kritiek ook kwam er van de Kerken, m.n. doordat Freud godsdienstig gedrag als een neurose beschouwde (godsdienstpsychologie).

Het marxisme verwierp de individualistische aanpak van Freud: persoonlijke problemen zijn in de maatschappij verankerd, en kunnen dus alleen verdwijnen door verandering van de maatschappij. Het existentialisme wees het onbewuste af, als strijdig met de persoonlijke verantwoordelijkheid van de mens. Door velen werd als bezwaar aangevoerd dat de psychoanalytische theorie niet wetenschappelijk getoetst kan worden.

Andere therapieën werden ontwikkeld, die in effectiviteit niet voor de psychoanalyse onderdoen, maar uit geen daarvan is Freud weg te denken (psychotherapie).

De invloed van Freuds psychoanalytische theorie is op het culturele denken van de 20e eeuw zeer groot geweest. Vooral zijn conceptie van de infantiele seksualiteit en van de wetten van het onbewuste zijn niet meer uit het moderne leven weg te denken. Ook begrippen als ambivalente gevoelens, afweermechanismen, bewuste beleving van emoties zijn gemeengoed geworden in het denkmodel van de geestelijke en lichamelijke hulpverleners. De psychoanalyse wordt, zowel onvermengd als gecombineerd met andere psychotherapeutische technieken, door vele therapeuten toegepast bij behandeling van psychoneurotische en psychosomatische afwijkingen.

Zowel een studie in de medicijnen als in de psychologie kunnen basis zijn om een opleiding tot psychoanalyticus te volgen, waarbij naast de theorie evenzeer het ontwikkelen van praktische vaardigheid in het therapeutische handelen aandacht krijgt. Hierbij wordt geëist dat men zelf een ‘leeranalyse’ doormaakt. [dr.H.Musaph]

LITT. S.Freud, Vorlesungen zur Einführung in die Psychoanalyse (1917); H.Hartmann, Ego psychology and the problem of adaptation (1958); D.Lagache. Wat is psychoanalyse? (1964); P.S.van der Leeuw, Hoofdstukken uit de hedendaagse psychoanalyse (1967); W.J.Joffe, What is psychoanalysis? (1968); P.Kline, Facts and phantasy in Freudian theory (1972); H.Musaph, Doden met verlof (1972); I.Carusi, Soziale Aspekte der Psychoanalyse (1972); G.Ammon, Psychoanalyse und Psychosomatik (1974); H.Musaph (red.), Mechanisms in symptom formation (1974); H.Nagara (red.), The Hampstead clinic psychoanalytic library (4 dln. 1977); A.Mitscherlich, Het gevecht om de herinnering (1977); S.Freud, De kleine Hans (1978; Ned. vert.); G.Groddeck, Het boek van het Es (1978; Ned. vert.).