o., de opvatting volgens welke het leven van de oudste voorouders en van de contemporaine schriftloze volken gelukkiger zou zijn dan dat van de eigen beschaving.
De Amerikaanse historicus A.O.Lovejoy onderscheidt een soft primitivism, dat het leven van de zgn. primitieve volken idyllisch en zonder noemenswaardige inspanning denkt, en een hard primitivism, dat het primitieve leven hard, vol ontberingen en gevaarlijk, maar door de nog geringe behoeften gelukkiger en moreel hoger acht dan de eigen contemporaine cultuur. Primitivistische gedachten kwamen reeds bij de oude Chinezen, de Grieken, Romeinen en in Europa in de middeleeuwen voor, maar de sterkste verbreiding kreeg het primitivisme in de 17e en 18e eeuw in Europa.
LITT. A.O.Lovejoy e.a., Documentary hist. of primitivism and related ideas in antiquity (1935); G.
Boas, Essays on primitivism and related ideas in the middle ages (1948); H.N.Fairchild, The noble savage (1955).