[Lat.] bn. en bw.,
1. behorend tot het vroegste stadium in een ontwikkeling, het leven in zijn meest primitieve vorm; (vero.) primitieve volken, thans: schriftloze volken;
2. zeer omstreden in de 19e eeuw ontstane term, waarmee de Europese schilderkunst werd aangeduid die ontstond in de periode voorafgaand aan die van de Italiaanse renaissance; m.n. zelfst. gebruikt: de primitieven; de Vlaamse primitieven, de gebroeders Van Eyck, H. Memling;
3. gebrekkig, onbeholpen: een primitieve woning, bouw, verlichting enz.; het ging er heel toe, allereenvoudigst.