bn. en bw. (-Ier, -st),
1. bekoorlijk, lieflijk en teer; (zelfst.) in het prilst van de lente;
2. verkerend in een stadium van jeugdige onvolgroeidheid, nauwelijks ontloken: in de prille jeugd; de prille voorjaarslucht, het vroege voorjaar; (bw.) als iets jongs en onvolgroeids.