[Gr. presbyteros, de oudere], m. (-s),
1. voornaam (niet-priesterlijk) kerkfunctionaris in de eerste christengemeenten;
2. ouderling.
In de 2e eeuw waren de presbyters duidelijk voorgangers van de gemeente, die een college vormden, dat onder de bisschop stond. Presbyter was wat nog de rooms-katholieke priester is. Na de Reformatie werd de presbyter beschouwd als regeerder van de plaatselijke gemeente, dus de ouderling. Zo kwam het presbyteriaal-synodaal stelsel lijnrecht te staan tegenover de episcopale kerkorde.
LITT. A.van Ginkel, De ouderling (1971).