m. (mv.), samenvattende ben. voor twee Afrikaanse vertegenwoordigers van de halfapenfamilie lori’s, nl. Perodicticus potto, de potto, en Arctocebus calabarensis, de beermaki of angwantibo.
De beermaki is beperkt tot de woudgordel van West-Afrika, terwijl de potto ook verder oostelijk voorkomt. Bij beide soorten is de wijsvinger gereduceerd. Potto’s zijn nachtdieren; zij hebben korte oren, grote ogen, grijphanden en -voeten; de potto heeft een korte staart, de angwantibo heeft geen staart. Bij de potto dragen enige halsen borstwervels door de huid heen stekende hoornachtige doorns, die voor zelfverdediging gebruikt worden. De potto wordt tot 40 cm lang, de angwantibo tot 30 cm. Potto’s eten zowel plantaardige als dierlijke kost: vruchten, insekten, hagedissen, vogeltjes enz.
De potto is al in 1699 door de Ned. zeeman Bosman onder deze naam beschreven. Het dier is thans in West-Afrika bekend als softly-softly, naar aanleiding van de langzame bewegingen die sterk aan die van een vertraagde film doen denken.