o.,
1. (stofn.) mengsel van grafiet en leem; als poeder gebruikt voor het poetsen van kachels enz.;
2. (-loden) een doorgaans met hout omgeven staafje grafiet om mee te schrijven of te tekenen: een punt aan een potiood slijpen; ook: kleurpotlood;
3. potloodhouder, vulpotlood: een zilveren -.
Het schrijfpotlood werd vanaf 1664 (tot in de 19e eeuw) als specialiteit in Engeland vervaardigd uit een fijn grafiet, dat in lange stiften gezaagd en in houten cilinders werd gelegd. Thans wordt het potlood uit grafiet en pijpaarde gemaakt. Zowel het grafiet als de klei moet buitengewoon fijn van korrel zijn. Men past daarom na het malen nog het slibben toe. Grafiet en klei worden met een kleefstof gemengd tot een dikke brij, die uit een nauwe opening tot een draad wordt geperst. Na drogen wordt deze gebakken, waarbij de stift door de gebakken klei zijn stevigheid krijgt.
De hardheid van het potlood is afhankelijk van de hoeveelheid gebruikte pijpaarde. Kleurpotloden vervaardigt men uit krijt en talk, vermengd met minerale of organische kleurstoffen. Als potloodhout wordt vooral cederhout (Juniperus procera) gebruikt.